Het geld van de toekomst/Bijlage B. Verklarende woordenlijst

Uit Aardnoot
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.

Bijlage A. Andere functies van het geld

Het geld van de toekomst (423)
Bernard Lietaer

Bijlage C. Complementaire munteenheden in Nederland en België

Aandeel: een bewijs van eigendom van een deel van een onderneming. Aandelenmarkten zijn de gereguleerde ruilplaatsen voor aandelen in ondernemingen die op een bepaalde beurs worden genoteerd.

Bank for International Settlements (BIS), Bank voor Internationale Betalingen (BIB): een particuliere organisatie, gevestigd in Basel, Zwitserland, eigendom van de elf belangrijkste centrale banken ter wereld. De BIB was oorspronkelijk ontworpen als een clearinginstelling voor transacties tussen centrale banken, maar heeft zich nu ontwikkeld tot een ontmoetingsplaats voor centrale bankiers en tot een onderzoekscentrum voor zaken die belangrijk zijn voor het geldstelsel als geheel. (Website: http://www.bis.org)

Barter: de directe ruil van goederen of diensten zonder tussenkomst van enig soort munteenheid.

Betaalsysteem: de procedure en de infrastructuur waarmee de overdracht van een munteenheid van de ene op de andere persoon wordt uitgevoerd.

Bretton Woods: een plaatsje in New Hampshire, USA, waar in 1945, na onderhandelingen tussen vooral de Engelsen en de Amerikanen, de ‘Overeenkomst van Bretton Woods’ totstandkwam. Het overeengekomen systeem werd de ‘dollar goud pariteit’ genoemd, omdat het aan de US $ de status van officiële wereldwijde reservemunteenheid gaf, op voorwaarde dat de Verenigde Staten de convertibiliteit (op aanvraag van andere centrale banken) van dollars in goud garandeerden tegen een vaste ruilvoet van $35 per ounce. In augustus 1971 werd deze laatste voorwaarde door president Nixon eenzijdig opgezegd, door ‘het goudloket te sluiten’ toen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk om zo’n omwisseling vroegen. Dit leidde ook het tijdperk van de ‘zwevende wisselkoersen’ in, waarbij de waarde van elke munteenheid en van het goud wordt overgelaten aan de krachten van de vrije markt.

Bruto nationaal product (bnp) (Gross National Product, GNP): de waarde van alle geproduceerde en geruilde goederen en diensten in een bepaalde economie. De grootste component van bnp is het bruto binnenlands product (bbp) (Gross Domestic Product, GDP), dat de waarde weergeeft van alle goederen en diensten die in een land worden geconsumeerd. Het verschil tussen bnp en bbp is de handel met het buitenland.

Centrale bank: de organisatie die officieel het toezicht uitoefent op het beheer van de nationale munteenheid. Sommige centrale banken zijn eigendom van particuliere banken (bijvoorbeeld de US Federal Reserve Bank of de Zwitserse centrale bank); sommige zijn eigendom van de overheid (bijvoorbeeld de Banque de France en, na de nationalisatie in 1946, de Bank of England); sommige kennen een gemengde eigendomsstructuur (bijvoorbeeld de Belgische centrale bank). Alle centrale banken zijn verantwoordelijk voor de interne stabiliteit (dat wil zeggen het bestrijden van inflatie) en de externe stabiliteit (dat wil zeggen de waarde van de munteenheid in vergelijking met andere nationale munteenheden). Om deze doelen te bereiken hebben zij een verscheidenheid van middelen ter beschikking, waaronder interventie (het op de markt kopen of verkopen van de nationale munteenheid in ruil voor andere nationale munteenheden), veranderingen in de belangrijkste rentevoeten of het vaststellen van reservevereisten voor de particuliere banken. Deze technieken komen allemaal neer op het veranderen van de maximale hoeveelheid ‘fiat’ munteenheid die de particuliere banken mogen uitgeven en tegen welke kosten dat mag.

Commodity Backed Currency: een munteenheid waarvan de waarde wordt gegarandeerd door de fysieke beschikbaarheid van de grondstof die die munteenheid ondersteunt. De eigenaar van een ondersteunde munteenheid kan gewoonlijk levering van het fysieke goed of de dienst vragen, in ruil voor de munteenheid. Een ondersteunde munteenheid wordt typisch uitgegeven door degene die eigenaar is van de als ondersteuning geaccepteerde goederen of diensten (bijvoorbeeld de 19e eeuwse gouden standaard op basis van goud; Tijddollars op basis van uren dienstverlening in de gemeenschap).

Contante waarde (Discounted Cash Flow): berekent de waarde van een toekomstige stroom kasgeld naar een equivalente waarde op dit moment. Voorbeeld: €100 over een jaar, is hetzelfde als

  • 90,909 vandaag als men een disconteringsvoet van 10% hanteert, omdat €90,909 die risicovrij tegen 10% wordt geïnvesteerd, over een jaar €100 oplevert.

Derivaten: een financieel instrument waarmee segmentering van verschillende soorten risico’s kan plaatsvinden. De belangrijkste soorten derivaten zijn ‘futures’ (indien aangegaan op een gereguleerde beurs), ‘forwards’ (indien aangegaan op de ongereguleerde ‘Over The Counter’ markt) en opties. ‘Exotische derivaten’ zijn ingewikkelde combinaties van de eenvoudiger derivaten als ‘forwards’ en opties.

Devaluatie: synoniem aan depreciatie. De waardevermindering van een munteenheid in verhouding tot andere munteenheden.

Euro: één Europese munteenheid, die per 1 januari 1999 de nationale munteenheden van elf Europese landen vervangt. Vanaf 2002 zullen biljetten en munten in euro’s in omloop zijn. Het overgangsmechanisme van de voorafgaande nationale munteenheden was de ecu, een munteenheid die in 1979 werd gedefinieerd als een ‘mand met Europese munteenheden’.

‘Fiat’ munteenheid: een munteenheid die door een autoriteit ‘uit het niets’ wordt geschapen. Alle nationale munteenheden zijn fiat munteenheden.

Geld: synoniem aan munt. Onze werkdefinitie is: een overeenkomst binnen een gemeenschap om iets als ruilmiddel (of gewoner: als betaalmiddel) te gebruiken.

Geschenkeneconomie: een economie waarin het uitwisselen van geschenken de belangrijkste sociale rol vervult. Antropologisch onderzoek heeft een directe relatie aangetoond tussen het uitwisselen van geschenken en het bouwen van gemeenschapszin. Het woord ‘communiteit’ geeft zelf dit verband aan: cum = samen, onder elkaar; en munere = geven; vandaar communiteit = geven onder elkaar.

Gewaardeerde munteenheid: men zegt dat een munteenheid ‘gewaardeerd’ is door een commodity, als haar waarde direct verbonden is aan de waarde van die commodity. Onder de gouden standaard bijvoorbeeld werd de waarde van elke munteenheid uitgedrukt in de waarde van een vastgestelde hoeveelheid goud. Er zijn slechts drie manieren om een munteenheidssysteem te ontwerpen: ‘fiat’ (dat wil zeggen zonder op iets gebaseerd te zijn); ‘gewaardeerd’ door een commodity als de ruilwaarde is vastgesteld in termen van de waarde van die commodity; en ‘backed’ door een commodity als de munteenheid in feite recht geeft op een bepaalde hoeveelheid van die commodity (waarvoor een voorraad van die commodity moet worden aangehouden om aan een dergelijk verzoek te kunnen voldoen).

Global Reference Currency (GRC): een munteenheid die een stabiele internationale maatstaf voor wereldwijde contractuele en betalingsdoeleinden kan zijn, specifiek ontworpen voor de internationale handel. Een voorbeeld van zo’n GRC is de Terra, die bestaat uit een munteenheid die wordt ondersteund door een vastgestelde mand met een tiental grondstoffen en diensten die in de internationale handel van kritiek belang zijn. De opslagkosten van de betrokken grondstoffen kunnen worden doorberekend aan de houder en dienen daardoor als een ingebouwde vertragingsvergoeding. Door deze eigenschap wordt de neiging om de toekomst te disconteren omgedraaid en worden de financiële belangen van het bedrijfsleven op één lijn gebracht met duurzaamheid op de lange termijn.

Inflatie: de waardevermindering in de tijd van een munteenheid, uitgedrukt in goederen en diensten. Een overvloed van geld in omloop zal inflatie bevorderen.

Interest: een tijdgebonden inkomen voor de uitlener van een munteenheid respectievelijk de tijdgerelateerde kosten voor de lener van een munteenheid. Het berekenen van interest werd door de drie belangrijkste godsdiensten, jodendom, christendom en islam, verboden. Tegenwoordig is deze regel alleen nog in de islam van toepassing (vandaar ‘islamitisch bankieren’, dat wil zeggen bankieren waarbij de rente vervangen wordt door andere soorten vergoedingen). Interest (rente) is een van de elementen bij het berekenen van de contante waarde.

Internationaal Monetair Fonds (IMF): een internationale organisatie, gevestigd in Washington D.C., USA, oorspronkelijk geschapen om toe te zien op de uitvoering van de Overeenkomst van Bretton Woods. Website: http://imf.org.

Investering: het uitgeven van geld met als doel het verbeteren of vergroten van de productieve capaciteit van een onderneming of project. In het economisch taalgebruik is het een investering het tegenovergestelde van consumptie.

Kapitaal: in haar beperkte financiële betekenis is dit een som geld waarmee een inkomen kan worden verkregen. De twee meest traditionele middelen van een dergelijk inkomen zijn interest (in het geval van een lening) en dividend (in het geval van aandelen). In het verlengde hiervan is kapitaal een bron voor verrijking van het leven. In deze brede benadering kunnen de volgende soorten kapitaal worden onderscheiden: financieel kapitaal, fysiek kapitaal (fabrieken en productiemiddelen), intellectueel kapitaal (patenten, copyrights), sociaal kapitaal (verhoudingen binnen de gemeenschappen) en natuurlijk kapitaal (‘Moeder Natuur’).

LETS: acroniem voor Local Exchange Trading System.

De meest populaire vorm ter wereld van systemen van plaatselijke munteenheid op basis van wederkerige tegoeden.

Markt: fysieke of virtuele plaats waar vraag en aanbod van een bepaald goed of van een bepaalde dienst samenkomen om tot prijsvorming te komen. Markteconomieën vooronderstellen prijsvariabiliteit, bijvoorbeeld doordat prijzen automatisch lager worden als er meer aanbod is. De theorie toont aan dat echte markteconomieën een groot aantal kleine vragers en aanbieders en lage toetredingsdrempels vereisen. Deze perfecte omstandigheden worden in de huidige economieën slechts zelden bereikt. Het tegenovergestelde van een marktprijs is een door een instantie—individu, overheid of ander orgaan—vastgestelde prijs.

Microkrediet: verwijst naar leningen in kleine bedragen in de conventionele nationale munteenheid aan kleinschalige ondernemers. De Grameen Bank in Bangladesh is voor zulke activiteiten een succesmodel geweest.

Monetarisme: de economische theorie die stelt dat de prijzen alleen worden vastgesteld door de hoeveelheid geld die in omloop is en dat het daarom contraproductief is om monetaire aanpassingsmiddelen te gebruiken voor andere doeleinden dan inflatiebeheersing. Het monetarisme gaat er ook van uit dat geld economisch ‘neutraal’ is, in die zin dat noch de productie noch de distributie wordt aangetast door geld. Het concludeert dat markten altijd meer zullen weten dan individuen, inclusief centrale bankiers. Keynes vocht het klassieke monetarisme aan, maar Friedman bracht het weer tot leven.

Munt: synoniem aan geld, maar met de nadruk op de ruilfunctie van geld.

Obligatie: financieel instrument dat verkocht wordt door een lener, tegen periodieke betaling van rente en betaling van de hoofdsom op de vervaldatum.

OESO: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Organization for Economic Cooperation and Development, OECD), is gevestigd in Parijs en omvat de ‘ontwikkelde’ landen van de wereld. Website: http://oecd.org.

Onderhandelde wisselkoers: in tegenstelling tot de ‘vaste wisselkoers’ wordt de wisselkoers nu als onderdeel van de transactie zelf onderhandeld. Zoals op dit moment met zwevende wisselkoersen het geval is, hebben alle nationale munteenheden onder elkaar een onderhandelde wisselkoers. Op dezelfde wijze wordt bij ROCS de waarde van een uur dienstverlening onderhandeld op het moment van de transactie: een tandarts zou bijvoorbeeld vijf ROCS voor elk uur werk kunnen vragen.

Partiële reserve: als een munteenheid wordt uitgegeven waarbij slechts een gedeelte daarvan door een onderliggende waarde wordt gesteund. De praktijk van een partiële reserve ontstond bij de goudsmeden in de Middeleeuwen, toen deze papiergeld uitgaven dat werd ondersteund door het door klanten in bewaring gegeven goud. Het is nog steeds een belangrijke eigenschap van het huidige moderne bankstelsel, omdat een bank fiat geld kan uitgeven terwijl er slechts een klein gedeelte van de nationale munteenheid of overheidsobligaties als onderliggende waarde wordt aangehouden (dit gedeelte varieert met het soort deposito—bijvoorbeeld lange of korte termijn—en is een van de variabelen die door centrale banken kunnen worden toegepast om de geldhoeveelheid te veranderen).

Rente: zie interest.

ROCS: acroniem voor Robust Currency System. Omvat de sterkste eigenschappen van verschillende geldinnovaties. Als rekeneenheid geldt een ‘uur’, de munteenheid wordt geschapen door onderlinge tegoeden en er is ook een kleine vertragingsvergoeding van toepassing.

Schaarste: onvoldoende hoeveelheid. In al onze nationale munteenheden bijvoorbeeld geldt: ‘Geld op basis van bankschuld houdt zijn waarde alleen door zijn schaarste in vergelijking met zijn nut.’ Voor ons doel geldt als tegenstelling van schaarste níét overvloed, maar voldoende. In een systeem van wederzijdse tegoeden bijvoorbeeld is er altijd voldoende geld, omdat de deelnemers dit onder elkaar zelf scheppen als een debet en een creditpositie op het moment van de transactie.

Scrip: particuliere munt, oorspronkelijk door een onderneming of een individu uitgegeven in de vorm van een IOU (I Owe You: ik ben u schuldig). Frequent Flyer Miles bijvoorbeeld ontwikkelen zich tot een door luchtvaartmaatschappijen uitgegeven scrip van deze ondernemingen.

Structurele aanpassing: een economische politiek die wordt opgelegd door het IMF, in ruil voor nieuwe leningen. Haar belangrijkste doel is het verbeteren van de mogelijkheden van een land om te voldoen aan rentebetaling en aflossing van externe leningen.

Tijddollar: een systeem van wederzijdse tegoeden, opgezet door Edgar Cahn in het begin van de jaren negentig, dat als rekeneenheid een uur dienstverlening heeft. De belastingautoriteiten van de Verenigde Staten hebben aan Tijddollars een belastingvrije status toegekend vanwege hun positieve rol in de maatschappij.

Valutablok: een monetair mechanisme waarin een nationale munteenheid een op een wordt ondersteund door een reservemunteenheid. Met andere woorden, het staat gelijk aan een commodity backed currency, maar de steun wordt geleverd door de nationale munteenheid van een ander land. Argentinië, Hongkong en andere landen hebben hun toevlucht gezocht bij een valutablok, dat wordt gesteund door de Amerikaanse dollar (een ‘dollarblok’).

Vaste wisselkoers: een door een overheidsinstantie vastgestelde wisselkoers waartegen de ene munteenheid kan worden omgewisseld in de andere munteenheid. Van 1945 tot 1971 was deze afspraak uit de overeenkomst van Bretton Woods van toepassing en het IMF was het overheidsorgaan dat elke verandering in de wisselkoers moest goedkeuren. De regel van de vaste wisselkoers werd na 1972 voor de meeste nationale munteenheden vervangen door de ‘zwevende wisselkoers’.

Vertragingsvergoeding: een door de tijd bepaalde vergoeding op openstaande bedragen van een munteenheid. Werkt op dezelfde wijze als een negatieve rente en werd ontworpen als een middel om het oppotten van de munt tegen te gaan. Besparingen treden dan op in andere vormen dan het vergaren van het ruilmiddel. Silvio Gesell ontwikkelde de theorie dat geld op een openbare dienst gelijkt (bijvoorbeeld openbaar transport) en dat daarom een vergoeding gerechtvaardigd is. John Maynard Keynes en Irving Fisher leverden de theoretische onderbouwing van deze benadering, die voor het laatst werd ingevoerd in de jaren dertig in de vorm van ‘zegelgeld’.

Voldoende: het tegenovergestelde van schaarste. Zie aldaar.

Waarde: Ruilwaarde betekent de hoeveelheid geld die een specifiek artikel of specifieke dienst in de markt kan opbrengen. Gebruikswaarde is het kwalitatieve concept van de bevrediging of het ‘nut’ dat een gebruiker aan dat product kan ontlenen. Klassieke economen (in dit geval inclusief de marxisten) definieerden ook een arbeidswaarde, zijnde de opeenhoping van menselijke arbeid die in een product is opgenomen.

Wederzijds tegoed (Krediet): proces van geldschepping door gelijktijdige debet en creditposities tussen de partijen in de transactie. Voorbeelden van systemen van wederzijdse tegoeden omvatten LETS, Tijddollars, Tlaloc en ROCS. Als Julia bijvoorbeeld in Tijddollars een dienst van één uur verleent aan James krijgt zij een tegoed van één uur en James krijgt een schuld van één uur. Zij hebben daardoor de Tijddollars geschapen die voor die transactie nodig zijn, door de transactie zelve overeen te komen. Het grote voordeel van een systeem van wederzijdse tegoeden is dat het zelfregulerend is teneinde altijd voldoende munteenheid ter beschikking te hebben.

Wereldbank (World Bank): zusterorganisatie van het IMF, ook in Washington gevestigd. Oorspronkelijk waren er, naast het IMF, twee andere organisaties in Bretton Woods opgezet: de Bank of International Reconstruction and Development (BIRD) en het Agency for International Development (AID). De Wereldbank is ontstaan door deze twee laatste organisaties samen te voegen. Haar belangrijkste activiteit is het financieren van grootschalige projecten in de Derde Wereld. Website: http://worldbank.org/

Wettig betaalmiddel voor alle openbare en particuliere schulden’ (‘legal tender’) betekent: als A een schuld heeft aan B en aanbiedt om B met deze munteenheid te betalen, en B weigert deze munteenheid, kan A de schuld vervallen verklaren en dit zo nodig door de rechtbank laten bekrachtigen. Is in het bijzonder van belang bij het betalen van belastingen en bij alle andere wettige vereffeningen.

World Trade Organization (WTO): de Wereldhandelsorganisatie, die de opvolger is van de General Agreement of Tariffs and Trade (GATT), houdt toezicht op de onderhandelingen over en het vaststellen van internationale handelskwesties.

Zwevende wisselkoers: de koers waartegen de ene munteenheid kan worden omgewisseld in een andere munteenheid, zoals vastgesteld door de vrije vraag en aanbod op de valutamarkten. Is voor de meeste nationale munteenheden sinds 1972 van toepassing.