Het geld van de toekomst/Hel op Aarde

Uit Aardnoot
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De krachten die de Zorgzame Samenleving voeden

Het geld van de toekomst (145)
Bernard Lietaer

Duurzame Voldoening

De kweekplaats voor ‘Hel op Aarde’ is een soortgelijke combinatie van verstoringen als voor ‘Zorgzame Samenlevingen’. Het belangrijkste verschil in ‘Hel op Aarde’ is dat er een zeer individualistisch ‘ieder voor zich’ ontstaat, in plaats van dat mensen zichzelf organiseren in besloten gemeenschappen.

In tegenstelling tot de fictieve mensen als beschreven in de twee voorgaande scenario’s bestond iedereen in ‘Hel op Aarde’ echt in 1996. De levens van Red, Sean, Addison, Todd en Jeremy worden beschreven met de woorden van mijn vriendin Katherine die, 15 jaar oud, het jongste lid was van het publiek waarvoor ik de ideeën in dit boek in 1996/’97 presenteerde. Wat we van haar leren is dat ‘Hel op Aarde’ al aanwezig is. En hij is minder dan een halfuur rijden verwijderd van de rijkste gemeenschappen en snelst groeiende economieën van de VS. Hel op Aarde vindt plaats in de achtertuin van ‘s werelds enige supermacht en meest geavanceerde technologische vernieuwer. Hij vindt plaats gedurende een van de langste economische bloeiperiodes ooit beschreven, in een jaar waarin de Dow Jones haar record 43 maal heeft gebroken.

De vrienden van Katherine

Red

Red werd door zijn ouders achtergelaten in de straten van Berkeley, Californië, toen hij drie jaar oud was. Een jong dakloos stel nam Red onder hun hoede. Zij brachten de meeste winters door in opvangcentrum na opvangcentrum, omdat ze nergens langer dan drie dagen mochten blijven. ‘s Zomers zwierven ze in de buurt van Telegraph Avenue, dag na dag vuilnisbakken doorwroetend op zoek naar hun volgende maaltijd. Niemand sprak ooit met hen. Niemand stopte zelfs ooit voor hen. Op een dag werd Red wakker en zij waren weg. Hij was zeven jaar oud.

Toen Red tien was ontmoette hij een andere jongen in dezelfde toestand. Zijn naam was Sean. Hij was 15 en al dakloos sinds zijn vijfde. Sean had zijn haar in twee turkooizen Mohawks laten knippen, die naast elkaar uit zijn schedel staken. De haarverf kleurde goed bij zijn ogen en bleke huid. Hij droeg een zwart sweatshirt met capuchon, met tekeningen en lapjes stof die slordig met witte tandzijde waren opgenaaid. Hij droeg kettingen om zijn nek, een scherp gepunte halsband en armbanden. Zijn nagels waren netjes zwart geverfd. Hij noemde zichzelf een gootpunk, een anarchist, een zwerver, een lid van de gemeenschap die iedereen wilde negeren en voor wie niemand de verantwoording wilde nemen.

Red vond Sean boeiend—iemand die was zoals hij, iemand anders die vergeten was, uitgewist. Sean werd Reds mentor. Hij noemde hem Silence Red—Silence omdat hij altijd zo rustig was, en Red omdat dat zijn favoriete kleur was.

Toen Red ouder werd, werd hij lid van de gemeenschap die bekendstaat als gootpunks of zwervers, de verloren kinderen die hun familie waren kwijtgeraakt en die zich hadden gebundeld om hun eigen familie te vormen. Zij vochten nooit onder elkaar en veroorzaakten zelden overlast. Zij waren boos op de maatschappij die hen niet meer wilde kennen. Zij haatten alle volwassen, vooral ouders. De meesten van hen waren door hun ouders verlaten of waren weggelopen uit gezinnen waar ze mishandeld werden. Leden van de middenklasse en hogere klasse spuwden naar hen, vervloekten hen, noemden hen drugsverslaafden en alcoholisten. Zij werden gearresteerd omdat ze ‘s nachts buiten sliepen, omdat ze op het trottoir zaten, zelfs omdat ze tegen een muur leunden. Zij werden door iedereen lastiggevallen, ook al streden ze alleen maar om in leven te blijven.

Red en Sean zwierven tien jaar lang samen, als broers. Zij gebruikten geen drugs en ze dronken niet. Zij trokken van plaats naar plaats, op zoek naar het perfecte thuis, maar ‘s zomers keerden ze altijd naar Berkeley terug.

Toen Red stierf was hij een man, maar hij was pas 25. Hij had altijd gezegd dat hij wilde doodgaan door onthoofding, om de pijn in zijn hoofd kwijt te raken. Daarna lachte hij altijd. Voor hij stierf had hij Sean verteld dat hij, al zolang als hij zich kon herinneren, zo’n verschrikkelijke hoofdpijn had en dat het ondraaglijk werd. Sean bracht hem naar een bevriende dokter. De dokter zei dat Red een tumor in zijn hersenen had en dat het te laat was, dat er zonder ziektekostenverzekering en zonder geld niets aan gedaan kon worden en dat hij binnen een paar maanden zou sterven. De dokter gaf Sean een recept voor pijnstillers, drugs, maar Red weigerde die in te nemen. Op een dag ging Sean naar een supermarkt om een blikje frisdrank te kopen. Toen hij terugkwam zag hij Red op het gras liggen. Hij had zijn eigen keel doorgesneden om de pijn in zijn hoofd kwijt te raken.

De meeste mensen die Red zagen waren doodsbang. Hij was ruim 1,90 meter lang. Hij had zijn haar in twintig cm grote rode pieken opgestoken. Hij had alleen al in zijn porseleinen gezicht 27 piercings. Maar als je in zijn ogen keek, wist je dat hij geen monster was en dat nooit zou worden. Red zou geen vlieg kwaad doen. Hij wilde zelfs geen pijn berokkenen aan degenen die hem pijn gedaan hadden. Hij was de aardigste, zachtste persoon die je maar kent. Hij zorgde er altijd voor dat iedereen gegeten had vóór hij ging eten. Maar het enige probleem was dat niemand hem ooit in zijn ogen wilde kijken om het verdriet en de goedheid te zien, omdat hij onzichtbaar was. Als iemand hem wel had gezien, had hij misschien net iets langer kunnen leven. Maar voor de meeste mensen is negeren gemakkelijker dan medelijden hebben.

En toen alle mensen gingen slapen verzamelde Sean een paar van de gootpunks om Reds lichaam naar de vuilnisbelt te dragen, en daar verbrandden zij hem. Zijn as ligt op uw grasveld van 4000 dollar, en zijn lichaam doet uw bloemen bloeien.

Een van Reds favoriete liedjes was van de Rancids, en het gaat als volgt:

‘Red and white stripes flyin’
White for skin and Red for dyin’
Why can’t I walk on through
And not feel like I am in hell.’

Addison

Ik keek naar Addison, en zag de dood naar mij terugstaren. Hij stond daar voor me, niet als de lieve jongen die ik kende, maar als de donkere engel wiens beeld mij in mijn dromen achtervolgde, de engel des doods. Zijn suikerstroopachtige huid was aan het vergelen; zijn zwarte ogen leken gezandstraald, met een matte gloed. Zijn papierdunne lichaam schokte hevig toen hij uit de groene bus stapte en op mij af liep. Hij was een rivier van angst en verdriet. Hij keek naar zijn oude schoenen alsof hij naar iemand anders’ voeten keek. Hij kon zijn voeten niet voelen, maar hij wist dat ze daar waren want hij kon ze zien.

Zijn huid was aan het schilferen en toen ik hem de laatste grijze trede van de bus af hielp voelden zijn handen aan als versplinterd karton. Toen was de bus plotseling weg en we waren alleen, en voor het eerst van mijn leven was ik bang. Ik was bang om naar hem te kijken en het deed pijn om zijn handen vast te houden, die aanvoelden als scherven glas. Zijn vingernagels vielen af. Hij haalde een kam uit zijn zak en kamde wat er van zijn haar nog over was. De kam trok een grote lok grijs, dun, samengeknoopt haar uit. Hij merkte het niet eens.

Ooit was hij zo mooi. Mijn god, nu zag hij eruit alsof hij zestig jaar oud was, en hij was pas 16. Hij keek in mijn ogen en hij zag mijn medelijden, dat ik niet voor hem kon verbergen. Hij fluisterde: ‘Maak je geen zorgen, Katherine, het doet geen pijn.’ Ik wist dat hij loog. Zijn gezicht had alle uitdrukking verloren. Hij had geen controle over zijn spieren meer.

Hij rook als een bedorven ei, maar feitelijk was hij een bedorven jongen. Zijn lippen waren blauw en gebarsten. Ik kuste mijn vriend zachtjes. Hij proefde als metaal op een warme dag. Bij elke stap hijgde hij, zachte kleine kraakjes. En ik wilde hem niet aanraken, uit angst dat hij in elkaar zou zakken en onder mijn aanraking zou bezwijken. Ik hielp hem op de bank te gaan zitten. Het was koud, grijs beton. Hij keek omhoog naar de hemel en naar de bomen om hem heen. ‘Waar ik woon zijn geen bomen,’ fluisterde hij, terwijl hij een traan die over zijn gezicht rolde probeerde te verbergen.

En toen verloor hij het bewustzijn, opgesloten in zijn donkere, koude, zwarte slaap, waar de werkelijkheid slechts een fragment van zijn verbeelding was en waar dood en lijden heersten. Bloed druppelde langs zijn uitgedroogde lippen. Zijn longen bloedden en hij maakte de bank rood met het serum van zijn lijden. Het bloed liep op zijn blauwe sweatshirt, en toen stopte het bloeden.

En hij lag uren op die bank in zijn slaap, en ik hield hem vast. Soms stroomde het bloed en stopte dan weer. En dan begon het weer. Maar het lijden hield nooit op, en pas toen besefte ik dat mijn donkere engel aan het sterven was. Maar in werkelijkheid was hij al dood.

Addison groeide op in een zwart getto in San Francisco, Hunters Point. Hij werd in elkaar geslagen omdat hij een goede leerling was en in de zevende klas was hij feitelijk van school verdwenen. Hij liet me zijn huiswerk zien, allemaal keurig afgemaakt, maar hij had het nooit durven inleveren. Toen hij 15 was werd hij gedwongen om zich bij een bende aan te sluiten, omdat hij zou worden opgejaagd en neergeschoten als hij dat niet deed. Hij begon drugs te gebruiken en zwaar te drinken, een manier om zichzelf tegen zijn pijn te verdoven. Een van zijn beste vrienden, een heroïnebaby die sinds zijn geboorte aan cocaïne verslaafd was, stierf aan een hartaanval toen hij 16 was en probeerde af te kicken. Toen steeds meer mensen rond Addison doodgingen, raakte hij in een diepe depressie. Tegen de tijd dat hij 16 was had hij zeven verschillende soorten hiv opgelopen en een paar maanden later had hij aids. Hij had nog ongeveer twee maanden te leven toen ik die dag bij hem zat. Ik ontmoette hem op Pier 36 in San Francisco. Ik was de enige blanke die hij kende en vergeleken met hem was ik rijk. Twee jaar lang waren we de beste vrienden en ik probeerde hem zo goed mogelijk in leven te houden. Maar de dag voor zijn 17e verjaardag haalde Addison een 9mm-pistool onder zijn beddengoed uit en schoot zich door zijn hoofd. Hij lag dood in zijn kamer. Het duurde vijf dagen voor iemand zijn lichaam vond.

Addison leefde in een hel en hij kon er niet mee omgaan. Maar ja, wie zou dat wel kunnen? Van de vijftien mensen met wie Addison in Hunters Point opgroeide, stierven er twaalf binnen zes maanden na zijn dood. Drie stierven slechts een paar maanden daarvoor. Allemaal waren zij binnen veertien maanden dood. Zij woonden in een omgeving die aan het inklappen was door de eenzaamheid, de drugs die volgens de verhalen door de overheid werden verstrekt, en door het Amerikaanse volk dat verkoos de armoede te negeren en hun ogen te sluiten omdat ze vonden dat het niet hun verantwoordelijkheid was. Voor hen bestonden de getto’s gewoon niet.

‘Ding Dong! The castle bell!
Farewell, my mother!
Bury me in the old churchyard
Beside my eldest brother.
My coffin shall be black,
Six angels at my back,
Two to sing and two to pray
And two to carry my soul away.’
—James Joyce

Todd en Jeremy

Todd en Jeremy liepen van huis weg toen Todd vijf was en Jeremy negen. Zij namen de trein naar San Francisco, waar zij in het Golden Gate Park sliepen. Zij hadden in San Jose in een stacaravan gewoond, met hun vader die hen, zolang als ze zich konden herinneren, seksueel had misbruikt. Hun moeder was een paar maanden na de geboorte van Todd bij een auto-ongeluk omgekomen. Hun vader was werkloos maar de televisie, waar hij bijna aldoor naar keek, leek het altijd te doen. De kinderen maakten hun eigen eten klaar, meestal bestaande uit havervlokken en diepgevroren aardappelschijfjes.

Todds eigenlijke naam was Christina, maar Jer, haar oudere broer, had altijd een jonger broertje willen hebben, dus toen zij hun schamele bezittingen inpakten herdoopte Jer zijn zusje Todd. Zij had dikke blonde, bijna roomkleurige manen die tot net beneden haar taille vielen. Ze had een klein lichaam en hoge jukbeenderen die haar waterblauwe ogen benadrukten. Ze sprak zelden en als ze dat deed was het zo zachtjes dat het bijna pijn deed om ernaar te luisteren. Ze gebruikte kleine, voorzichtige woordjes en keek je nooit recht aan. Aan de andere kant gebruikte Jer, als hij sprak, een vloedgolf van vloeken terwijl hij wild met zijn armen zwaaide als manier om er zeker van te zijn dat zijn opmerkingen begrepen werden. Vaak haalde hij zijn vuile handen door zijn lichtgevende blauwe haarpieken, stroken haar die hij had vastgelijmd in zeven twintig centimeter lange punten. Hij sprak over zijn dromen om zijn lip te doorboren en het Witte Huis op te blazen met zijn Zwitserse legermes, tandzijde en een lucifersstokje, net zoals de tv-held en ontsnappingsartiest McGyver.

Todd en Jeremy plachten urenlang in Haight Street te zitten—waarbij Todd de passanten zachtjes om een kwartje of een dubbeltje vroeg en Jer de mensen straten lang lastigviel omdat ze zelfs geen stuiver wilden geven, terwijl hij ‘FUCK YOU!’ schreeuwde als moeders en dochters, vaders en zoons hem voorbijliepen zonder hem een blik waardig te keuren. ‘s Nachts trokken ze zich terug in het park, de plek waar ze zich het veiligst voelden. Voor hen was dit het begin van het einde van hun leven.

‘Deprived of any hope.
Taught they couldn’t cope.
Slaves right from the start.
‘Till death do them part.
Poor little fuckers, what a sorry pair,
Had their lives stolen, but they didn’t really care.
Poor little darlings, just your ordinary folks,
Victims of the system and its cruel jokes.’
—Crass

‘Hel op Aarde’ beschrijft een wereld waar nog veel werk verzet moet worden, maar er is gewoon niet voldoende geld om mensen en werk samen te brengen. Als kinderen geen kans hebben zich te ontwikkelen leidt dit tot een manier van leven die gegarandeerd zo zal voortduren, misschien wel generaties lang. De verbinding tussen deze situatie en ons onderwerp, geld, moge duidelijk zijn: door werkloosheid, faillissement en/of financieel falen hebben de ouders van deze kinderen allereerst hun thuis verloren. Als dat eenmaal begint, rolt de sneeuwbal van geldschaarste voort. Zonder opleiding smelten de kansen dat deze kinderen een baan kunnen krijgen als sneeuw voor de zon. Uit een onderzoek in Chicago blijkt dat 32,2% van de voor de eerste keer opgenomen geesteszieke patiënten vóór hun eerste opname een achtergrond van dakloosheid had.139

Het bleek bijzonder moeilijk te zijn betrouwbare statistieken over dakloosheid te vinden, in het bijzonder over dakloze kinderen in Amerika. De belangrijkste media verwijzen hier steeds minder naar, ook al neemt de werkelijkheid van het probleem toe. Het aantal malen dat dakloosheid in de koppen van de Washington Post werd genoemd, daalde van 149 in 1990, tot 45 in 1995 en 18 in 1998.140 Zoals een zich verontschuldigende ambtenaar stelde: ‘Mensen die geld hebben zijn er niet in geïnteresseerd om het te weten; wie wel geïnteresseerd is heeft geen geld om het te weten te komen. En onderzoekers doen de onderzoeken waar ze voor betaald worden.’ Ze legde uit dat de beste gegevens indirect verkregen worden, omdat elk district het feitelijke aantal gezinnen en kinderen bijhoudt die hulp zoeken en die in enig belastingjaar voor een bepaald onderdakprogramma (AFDC-HAP)141 in aanmerking komen.

{{{width}}}

Figuur 4.2: Dakloze kinderen (x duizend) in de San Francisco Bay Area142

Figuur 4.2 laat zien dat het aantal dakloze kinderen in alleen al de San Francisco Bay Area in 1996 meer dan 40.141 bedroeg; 325% hoger dan het aantal acht jaar eerder. Deze aantallen geven per definitie alleen de ‘ontvangers die in aanmerking komen’ weer, dus het feitelijke aantal moet hoger liggen.

Er kunnen talloze redenen zijn waarom de ouders van deze kinderen dakloos werden, maar de eenvoudigste reden is gewoon van rekenkundige aard. Het gemiddelde inkomen voor een huishouding in de Bay Area van Californië steeg tussen 1980 en 1990 met 34,3%. De kosten van levensonderhoud gingen in die periode met 64% omhoog, bijna het dubbele. De gemiddelde huur voor een tweekamerappartement steeg in diezelfde periode met 110%, terwijl de huur voor een studio met een enorme 288% steeg.143 Dit verklaart waarom 20% van de dakloze gezinnen in San Francisco ten minste één ouder heeft met een volledige baan. Kortom, het snelst stijgende gedeelte van de daklozen wordt gevormd door de gezinnen van de ‘werkende armen’ van gisteren.

San Francisco staat beslist niet op zichzelf. Omdat het ministerie van Onderwijs in de VS een project financiert dat dakloze kinderen met schoolproblemen helpt, heeft het een rapport voor het Congres van de VS opgesteld waarin de verschillende leeftijden van dakloze kinderen worden aangegeven. Ook nu worden alleen degenen die in aanmerking komen meegeteld, hetgeen betekent dat deze kinderen nog genoeg ‘in het systeem’ moeten zitten en feitelijk naar school gaan. Het is bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat een van Katherines vrienden in deze statistieken wordt opgenomen. Ook hier toont de grafiek slechts een minimumniveau van het onderhavige probleem. Het meest opvallende aspect van deze statistieken is de dramatische toename van dakloze kinderen in de jongste leeftijdsgroep (jonger dan zes jaar).

Het is duidelijk dat de ‘doordruppeltheorie’ of ‘hopen op betere economische tijden’ het probleem niet kan aanpakken. Bovendien daalde het aantal gezinnen dat federale huisvestinghulp kreeg van 400.000 in de jaren zeventig tot 40.000 in de Reagan-jaren (midden jaren tachtig) tot nul nadat in september 1996 de Nationale Huisvestingswet was aangenomen.

{{{width}}}

Figuur 4.3: Dakloze kinderen (x duizend) in de VS, naar leeftijdsgroep (ministerie van Onderwijs, VS, juli 1995)144

Met een volledige baan tegen minimumloon kan niemand zich in Amerika, waar dan ook, een huis veroorloven. De Conferentie van Burgemeesters van de VS rapporteerde in 1996 dat landelijk 19% van de dakloze bevolking werk had.145 Dalende lonen hebben huisvesting buiten het bereik van veel werknemers doen geraken: in geen enkele staat kan een werknemer met een volledige baan tegen minimumloon zich de kosten van een appartement met een slaapkamer tegen een normale marktprijs veroorloven.146 In 45 staten en in het District of Columbia zouden families minstens het dubbele van het minimumloon moeten verdienen om zich een appartement met twee slaapkamers tegen een normale marktprijs te kunnen veroorloven.147 Het snelst groeiende deel van de dakloze bevolking wordt gevormd door gezinnen met kinderen, die nu ongeveer 40% van de mensen die dakloos worden uitmaken. Aanvragen voor noodonderdak door gezinnen met kinderen in 29 steden in de VS nemen toe met een snelheid van 7% per jaar. Dezelfde studie liet zien dat 24% van de aanvragen voor onderdak door dakloze gezinnen werd afgewezen wegens gebrek aan middelen. Het nettoresultaat: kinderen maken op het ogenblik 27% uit van de totale dakloze bevolking en hun gemiddelde leeftijd wordt voortdurend lager.148 Terwijl in 1988 de gemiddelde leeftijd van een dakloos kind in New York negen jaar bedroeg, was dat in 1998 gedaald tot vier jaar.149

Dit vond allemaal plaats vóór 1996, toen de verantwoordelijkheid voor het zorgstelsel in de VS werd overgedragen aan de staten en gemeenten. Bij de tweede verjaardag van deze hervorming van het verzorgingsstelsel verklaarden de media en politici van beide partijen het tot een succes, dankzij de grote vermindering van het aantal steuntrekkers en een toename van het aantal steuntrekkers dat werk vond. Maar een onafhankelijk onderzoek, gepubliceerd in december 1998,150 onthulde dat het aantal kinderen dat in extreme armoede leeft (lager dan de helft van de armoedegrens van $6.401 per jaar voor een gezin van drie) tussen 1995 en 1997 met 400.000 was toegenomen. Veel gezinnen worden van de steunlijsten ‘afgevoerd’, buiten hun schuld of zonder dat ze daar veel aan kunnen doen. Uit een door de staat gefinancierd onderzoek onder gezinnen in Utah, die geen steun kregen omdat ze niet aan voorgeschreven activiteiten meededen, bleek dat 23% niet meedeed omdat ze geen vervoer hadden, 43% door een gezondheidssituatie, 18% door gebrek aan kinderopvang en 20% als gevolg van mentale gezondheidsproblemen.

En dit gebeurt allemaal op een moment dat de Amerikaanse economie haar langste periode van hoogconjunctuur in de geschiedenis doormaakt…