Het geld van de toekomst/Conclusies: munteenheden voor gemeenschappen

Uit Aardnoot
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een oplossing: een clearinginstelling voor complementaire munteenheden op het net

Het geld van de toekomst (273)
Bernard Lietaer

Hoofdstuk 7. Enige praktische zaken

‘Een echte gemeenschap is alomvattend, en haar grootste vijand is uitsluiting. Groepen die anderen uitsluiten vanwege religieuze, etnische of meer subtiele verschillen zijn geen gemeenschap.’

Foundation for Community Encouragement

Eén wens waarop een grote meerderheid van de mensen zich kan verenigen, is de gemeenschap opnieuw op te bouwen. Alle hiervóór gegeven voorbeelden bevestigen dat het invoeren van complementaire munteenheden in belangrijke mate kan helpen bij het bereiken van dat doel. Ik stel niet dat zij een algemeen geneesmiddel zijn, maar zij hebben beslist bewezen dat zij onze mand met sociale gereedschappen verrijken, zodat wij het hoofd kunnen bieden aan de kwesties die door onze Hogedrukketel worden opgeroepen.

Nog een aantekening voor economen

Een traditionele economische stelling die in dit hoofdstuk over Munteenheden voor gemeenschappen in twijfel wordt getrokken, is de stelling: ‘geld is waardeneutraal’, dat wil zeggen dat geld slechts een passief ruilmiddel is dat geen invloed heeft op de transactie of op de gebruikers van een munteenheid. Volgens die aanname wordt een ruil door een munteenheid slechts gemakkelijker gemaakt maar is er geen andere invloed op de transactie. Daarentegen stel ik hier dat de karakteristieken van een munteenheid (bijvoorbeeld hoe die wordt uitgegeven, de gedachte schaarsheid en of er al dan niet rente wordt berekend) wel degelijk van invloed zijn op de aard van de ruil en uiteindelijk op de aard van de relatie tussen de mensen die die munteenheid gebruiken. Mijn argumenten vóór deze zienswijze komen niet uit de economische theorie, maar uit twee andere bewijsbronnen: empirische observatie en psychologische theorie.

Empirisch gezien stellen gebruikers van sommige soorten complementaire munteenheden dat zij een verschil ervaren; zij beweren zelfs dat zij juist vanwege dat verschil met twee munteenheden handelen. Enkele voorbeelden hiervan worden in hoofdstuk 5 en 6 gegeven.

De traditionele psychologische stelling die aan de studie van de economie ten grondslag ligt is die van een geheel rationele ‘homo economicus’, die teruggaat naar Adam Smith, een eeuw vóór de ontdekking van het onderbewustzijn door Freud en Jung.

Ik stel voor dat dit simplistische model moet worden aangevuld met een meer complete kaart van menselijke beweegredenen. Het empirische bewijs dat dit gerechtvaardigd is, omvat ook de ‘irrationele’ financiële manies (de cycli van ‘boom and bust’) waardoor onze moderne economische stelsels al enkele eeuwen regelmatig worden geplaagd, evenals historisch bewijs met betrekking tot de wijze waarop verschillende geldstelsels hebben bijgedragen aan het vormgeven aan waarden en relationele verhoudingen in andere samenlevingen. Overwegende het belang van zulk bewijs zal dit volledig in een ander werk worden gepresenteerd.