Het geld van de toekomst/Centrale banken en andere brandweermannen
← | → |
De financiële sector is altijd ‘bijzonder’ geweest. Zelfs vandaag de dag wordt de financiële bedrijfstak niet behandeld als een willekeurige andere dienstverlenende bedrijfstak. Hiervoor zijn positieve en negatieve redenen:
- Aan de positieve kant verzorgen de financiële instellingen—zelfs de particuliere—de uiterst belangrijke publieke functie van het verschaffen van een (hopelijk) stabiele munteenheid die door de deelnemers in het economisch proces gebruikt kan worden.
- Aan de negatieve kant hebben financiële instellingen vaak bewezen de meest kwetsbare component van elke maatschappij te zijn (zie kader). En telkens—van Soemerië tot Joegoslavië—is aangetoond dat als het geld in problemen geraakt, hele gemeenschappen kunnen instorten.
Banken schijnen altijd aanleg te hebben om ongelukken te maken. Als we alleen kijken naar de meest recente bankcrises, dan kwamen de belangrijkste banken van de VS in de problemen in Latijns-Amerika in de jaren tachtig en de grootste reddingsoperatie vond plaats na de problemen met de spaarbanken in de jaren negentig. De Scandinavische banken moesten gered worden in het begin van de jaren negentig. Japanse banken raakten drie keer achter elkaar in de problemen: eerst met de crisis van de minder ontwikkelde landen in de jaren tachtig, daarna een crisis door onroerend goed in de jaren negentig en vervolgens het instorten van Zuidoost-Azië in 1997. Duitse banken brandden zich ernstig aan het Russische debacle in 1998. De gevaarlijkste situaties zijn die waarbij wereldwijd opererende banken zijn betrokken, zoals het BCCI-schandaal in 1991, waarover nog steeds voor gerechtshoven over de gehele wereld processen worden gevoerd. Waarom zijn banken dan zo kwetsbaar gebleven? Het grimmige antwoord is een dilemma dat nog door niemand is opgelost. Het ligt in de aard van bankieren dat banken waarden met lage risico’s (deposito’s) aannemen en investeren in zaken met een hoog risico. Als het risico goed uitpakt, worden deze investeringen terugbetaald en oogsten de eigenaren van de bank alle beloningen. Als het risico niet goed uitpakt en de bank gaat failliet, worden de verliezen verspreid over de aandeelhouders van de bank en degenen die een tegoed aanhielden (of het vangnet van een door de regering verstrekte verzekering, dat nu degenen met een tegoed beschermt). Er is dus bij banken een ingebouwde verleiding om te gokken op hoge risico’s met hoge opbrengsten. In het jargon van de centrale bank heet dit een ‘moreel risico’. Het dilemma is dus: als het banken niet is toegestaan om risico’s te nemen, kan er geen bankieren zijn; maar als een belangrijke bank excessieve risico’s neemt, kan men zich dan veroorloven om die bank failliet te laten gaan? Grote bankdeconfitures kunnen het hele financiële stelsel destabiliseren. Erger nog, als leningen aan duizenden ondernemingen worden teruggenomen kan het bederf zich snel naar allerlei soorten economische activiteiten verspreiden. Plotseling kunnen miljoenen banen en het levensonderhoud van allerlei mensen op het spel staan. Bankieren verschilt van elke andere onderneming om meer dan één reden: problemen bij banken worden vaak het probleem van iedereen. Volgens cijfers die geciteerd worden door de Wereldbank hebben niet minder dan negenenzestig landen sinds de late jaren zeventig serieuze bankcrises meegemaakt.190 |