Het geld van de toekomst/De noodzaak van het vertrouwensspel
← | → |
Als een vriend u de keuze zou geven tussen een biljet van 20 euro en een stukje papier waarop geschreven stond: ‘Ik beloof 20 euro te betalen aan de houder van dit papier’, waar zou u dan de voorkeur aan geven? U kent uw vriend wellicht als een goudeerlijk en betrouwbaar iemand. Maar als u dat briefje bij de ijzerhandel zou willen inwisselen voor een nieuwe tuinslang, zouden de winkelbediendes dat niet aannemen. Zelfs als ook zij uw vriend zouden kennen, zouden ze zich zorgen maken over het feit of de winkel zijn leveranciers met dit papiertje zou kunnen betalen. Dus geeft u natuurlijk de voorkeur aan het biljet van 20 euro, omdat levenslange ervaring u heeft geleerd dat het biljet door iedereen wordt geaccepteerd als vertegenwoordigende een waarde van 20 euro. U hebt een diepgeworteld vertrouwen—en dit is de sleutel—niet in het feit dat het biljet van 20 euro waarde heeft, maar wél dat ieder ander het als waardevol zal accepteren. Het doet er niets toe wat ú vindt van uw geld, want u weet dat u dat kunt uitgeven. U gelooft dat alle anderen geloven dat het geld waarde heeft. Waar we het nu over hebben is het geloof in een geloof.
Kwesties die betrekking hebben op geloven en sociale gebruiken, kunnen krachtig en praktisch onuitroeibaar zijn. De geschiedenis kent vele voorbeelden van mensen die mishandeling en dood verkozen boven het opgeven van hun geloof. We zien ook dat mensen kunnen doorgaan met iets te geloven, zelfs als ze geconfronteerd worden met voldoende bewijzen van het tegendeel. Geloof neemt dus een heel belangrijke plaats in in de menselijke psyche.
Maar een geloof over een geloof is heel iets anders. Het is iets fragiels en vluchtigs. Misschien kan niets mijn geloof doen wankelen, maar mijn geloof in uw geloof kan worden weggenomen door een gerucht, een enkele hint, een gevoel. Bovendien is de ketting van geloof in een geloof slechts zo sterk als de zwakste schakel. Als ik geloof dat iemand aan de andere kant van de wereld opgehouden is met te geloven in de Mexicaanse peso, de Thaise baht of de Russische roebel, dan moet ik vrezen dat zijn buren zullen ophouden daarin te geloven. Het resultaat hiervan is dat het hele kaartenhuis kan instorten, zoals het geval was voor Mexico in december 1994, voor Thailand aan het einde van 1997, of voor Rusland in augustus 1998.
Kortom, het geldspel is, evenals de oude Griekse orakels, een vertrouwensspel. Telkens als de keizer geen kleren aan heeft (dat wil zeggen telkens als er een ‘vertrouwenscrisis’ dreigt), hopen degenen die daarvan kennis hebben dat niemand zijn mond voorbijpraat. Onder zulke omstandigheden dient een façade van koninklijk vertrouwen, mysterie, decorum en rituelen ervoor te zorgen dat een lange en fragiele ketting van geloof in stand blijft.