Het geld van de toekomst/Deel II. Kies uw toekomst van het geld

Uit Aardnoot
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een laatste vraag: waar staat het ‘Officiële Toekomstscenario’ op deze kaart?

Het geld van de toekomst (161)
Bernard Lietaer

Hoofdstuk 5. Complementaire munteenheden die de werkgelegenheid bevorderen

Kies uw toekomst van het geld
‘Sure, money’s all wrong,
and the devil decreed it;
it doesn’t belong
to the people who need it.’

Piet Hein, Deens fysicus

‘Geld is een manier om ons leven in de materiële wereld te organiseren; geld is een uitvinding, een mentaal middel, erg nodig, erg ingenieus, maar uiteindelijk een product van de geest.’

Jacob Needleman1

‘Om geld geld te laten zijn (…) hoeft het geen wettig ruilmiddel te zijn.
Het kan, wat we kunnen noemen, ‘gewoon ruilmiddel’ zijn, dat wil zeggen dat het algemeen geaccepteerd wordt als betaling van schulden zonder dwang door middel van wettelijke bepalingen.’

Richard Timberlake2

In Deel I zijn we ons bewust geworden van het oude geldverhaal; in Deel II zullen we enkele nieuwe geldverhalen onderzoeken.

We hebben gezien dat het stelsel van waarden dat door het conventionele nationale geldstelsel wordt afgedwongen een concurrerend karakter heeft, dat het aan alle gebieden van het economisch leven oplegt. In tegenstelling daarmee zijn er nu andere geldstelsels geïmplementeerd, die verenigbaar zijn met waarden die samenwerking bevorderen. Zij stellen ons in staat sociaal wenselijke doelen te bereiken met minder regulering, minder belastingen en minder bureaucratie dan ooit denkbaar was. Maar om die kans te grijpen moeten we ons bewust worden van de gevolgen van andere geldstelsels en van de praktische opties die beschikbaar zijn.

De Hogedrukketel van hoofdstuk 1 heeft duidelijk gemaakt dat de overgang van het Industriële Tijdperk naar het Informatietijdperk een periode van snelle verandering zal zijn, die een groot aantal aanpassingsproblemen voor iedereen in de samenleving met zich meebrengt. Het kernidee van Deel II is eenvoudig: de mogelijkheden die geldinnovaties bieden om enkele van de belangrijkste problemen tijdens deze overgang op te lossen zijn omvangrijk en tot op heden vrijwel ongebruikt.

Dat betekent niet dat we moeten verwachten dat de nationale munteenheden zullen verdwijnen en vervangen worden door een ander soort geld. Wat in plaats daarvan reeds nu gebeurt is dat andere parallelle munteenheden zich ontwikkelen om het bestaande stelsel aan te vullen, om rollen te vervullen die de nationale munteenheden niet vervullen en waarvoor ze nooit ontworpen waren om te vervullen.

Een aantekening voor economen

Dit boek is geschreven voor het grote publiek, niet voor economen. Maar omdat de oplossingen die hier worden gepresenteerd van invloed zijn op economische processen zijn de bezwaren van economen relevant en zullen enkele kaders gewijd worden aan het beantwoorden van zulke mogelijke bezwaren. De economische studie is uitgegroeid tot een opmerkelijk doorwrochte wetenschap, maar is soms gebaseerd op vereenvoudigende aannames. Menselijke activiteiten in het dagelijks leven zijn niet noodzakelijk consistent met deze aannames. In de twee nu volgende hoofdstukken bijvoorbeeld zal dit boek aannames die in de klassieke economische theorie worden gemaakt, aanvechten. Niettemin is er empirisch bewijs dat de redenen ondersteunt waarom dit gerechtvaardigd is. Eén bezwaar tegen complementaire munteenheden is dat hun invoering economisch minder efficiënt zou kunnen zijn dan een enkele nationale munteenheid. Vanuit een puur economisch standpunt is dit bezwaar terecht. Maar de economie is slechts een deel van de samenleving en de menselijke samenleving is een klein deel van het wereldwijde ecostelsel. Niet andersom. In elk systeem moeten de gevolgen van het optimaliseren van een deel van dat systeem rekening houden met de gevolgen voor dat systeem als geheel. Als uw maag haar doorvoer zou optimaliseren ongeacht de gevolgen voor de rest van uw lichaam, zou dat uw dood betekenen. Dat isgeen goed resultaat voor uzelf noch – op de lange termijn – voor uw maag.

Het staat buiten kijf dat sociale, politieke of ecologische ineenstortingen dramatische economische gevolgen hebben. Omgekeerd zal ik aantonen dat bepaalde geldstelsels tot symptomen als verval van gemeenschappen en financiële kortzichtigheid leiden. Daarom wordt hier een totale systeembenadering gebruikt, om zulke sociale en ecologische ‘neveneffecten’ van geldstelsels te integreren.

Kortom, tussen pure economische optimalisatie en andere prioriteiten moeten compromissen worden gesloten die uitstijgen boven de diverse disciplines. Er zijn voor deze aanpak voldoende historische precedenten, ook op geldgebied. Men zou bijvoorbeeld, op basis van alleen economische efficiency, kunnen stellen dat we allemaal allang één enkele wereldwijde munteenheid zouden moeten gebruiken, in plaats van de 170 verschillende nationale munteenheden die nu in gebruik zijn. Maar we gebruiken al die verschillende nationale munteenheden omdat de prioriteit van het scheppen van een bevoorrecht geografisch gebied voor ruilhandelingen die het nationale bewustzijn bevorderen, belangrijker werd geacht dan de pure economische efficiency van één enkele wereldwijde munteenheid. De monetaire innovaties die in Deel II worden beschreven, illustreren een soortgelijk geven-en-nemen. Zij moeten daarom worden beschouwd als vroege prototypes van sociale gereedschappen die een compromis tussen hun grotere voordelen en pure economische efficiency mogelijk maken.

Een andere traditionele economische stelling die in dit boek in twijfel wordt getrokken, is de stelling: ‘geld is waardeneutraal’, dat wil zeggen dat geld slechts een passief ruilmiddel is dat geen invloed heeft op de transactie of op de gebruikers van een munteenheid. Volgens die aanname wordt een ruil door een munteenheid slechts gemakkelijker gemaakt maar is er geen andere invloed op de transactie. Daarentegen stel ik hier dat de karakteristieken van een munteenheid (bijvoorbeeld hoe die wordt uitgegeven, haar schaarsheid en of er al dan niet rente wordt berekend) wel degelijk van invloed zijn op de aard van de ruil en uiteindelijk op de aard van de relatie tussen de mensen die die munteenheid gebruiken. Mijn argumenten vóór deze zienswijze komen niet uit de economische theorie, maar uit twee andere bewijsbronnen: empirische observatie en psychologische theorie.

Empirisch gezien stellen gebruikers van sommige soorten complementaire munteenheden dat zij een verschil ervaren; zij beweren zelfs dat zij juist vanwege dat verschil de extra moeite nemen om met twee munteenheden om te gaan. Enkele voorbeelden hiervan worden in hoofdstuk 5 en 6 gegeven. Uit de psychologische theorie komt het argument dat alle marketingspecialisten ruimschoots zullen ondersteunen: mensen zijn niet op de eerste plaats rationele wezens, maar veeleer ingewikkelde emotionele wezens. De traditionele stelling van een geheel rationele ‘homo economicus’ gaat terug naar Adam Smith, een eeuw vóór de ontdekking van het onderbewustzijn door Freud en Jung. Ik stel voor dat dit vereenvoudigde model wordt aangevuld met een meer complete kaart van menselijke emotionele beweegredenen. Het empirische bewijs dat dit gerechtvaardigd is, omvat ook de ‘irrationele’ financiële manies van ‘boom or bust’ waardoor ons economisch stelsel al meer dan twee eeuwen regelmatig wordt geplaagd, evenals historisch bewijs hoe verschillende geldstelsels aan andere samenlevingen vorm hebben gegeven. Het geven van zulk bewijs over de emotionele dimensie van geld vraagt echter meer ruimte dan hier beschikbaar is en zal daarom volledig op een andere plaats worden gepresenteerd.