Het geld van de toekomst/Het dilemma van de euro
← | → |
Hoewel er belangrijke positieve redenen bestonden om de euro nu in te voeren, is er ook een significante negatieve reden om dat op dit moment te doen: de invoering valt samen met een hoog niveau van werkloosheid (als beschreven in hoofdstuk 5). Zulke niveaus van werkloosheid zijn sinds het Verdrag van Rome, dat in 1958 tot de Europese Economische Gemeenschap leidde, niet voorgekomen. Voor verschillende landen is het huidige niveau zelfs het hoogste sinds de Grote Depressie van de jaren dertig.
Bovendien is er groeiende overeenstemming dat deze werkloosheidssituatie niet kan worden opgelost door economische groei. Een Europees witboek concludeert dat volledige werkgelegenheid niet langer vanzelfsprekend de automatische uitkomst zal zijn van een economische politiek die tot groei leidt.105 Een Frans onderzoek heeft aangetoond dat zelfs de naoorlogse groeivoeten van 5% resulteerden in een jaarlijkse toename van werkgelegenheid van slechts 0,2% en dat deze trend van groei zonder toename van werkgelegenheid met verloop van tijd sterker wordt.106 De invoering van de euro zal de bewegingsruimte van de deelnemende landen om hun werkloosheidniveaus te verlagen verminderen, op drie manieren die elkaar op een zeker punt zullen treffen:
- Elke regering die aan de EMU deelneemt geeft de macht over de controle op de hoeveelheid euro’s in omloop aan de Europese Centrale Bank. De ECB zal per definitie minder rekening houden met de eisen van de werkloosheidssituatie in een enkel land.
- Het Verdrag van Maastricht geeft de ECB volledige onafhankelijkheid van elke druk die regeringen uitoefenen en geeft als enig mandaat het verzekeren van prijsstabiliteit. Volledige werkgelegenheid is uitdrukkelijk niet een van de officiële prioriteiten.
- Het enig andere traditioneel beschikbare middel—het fiscale middel—is ten slotte ook aan strenge beperkingen onderhevig. De maximale limiet van 3% overheidstekort wordt verondersteld permanent te zijn en de meeste regeringen aanvaarden de euro op het moment dat hun uitgaven op of dicht bij die dwangbuisachtige limiet zijn. In de praktijk betekent dit opnieuw dat er weinig bewegingsruimte is om de werkloosheid via fiscale middelen te verminderen. Als de beperkingen van de fiscale politiek worden verzacht, zal de politiek van de ECB zelfs nog strenger worden. ‘Het combineren van budgettaire toegevendheid met een resolute ECB zal de nieuwe munteenheid verder versterken. Er is een goede vergelijking met de Federal Reserve, die in het begin van de jaren tachtig en ondanks Reagans enorme budgettaire tekorten een torenhoge dollar te zien gaf, of met de Bundesbank die in het begin van de jaren negentig een sterke Duitse mark liet zien ondanks de grote tekorten die veroorzaakt werden door de Duitse eenwording. De ECB zal de Fed en de Bundesbank waarschijnlijk overtreffen.’107
Samenvattend kunnen we zeggen dat er in dit nieuwe decennium een ongekende samenloop van omstandigheden plaatsvindt. De verschuiving naar het Informatietijdperk en de door het Verdrag van Maastricht opgelegde budgettaire remmingen zijn op dit moment onvermijdbaar en daar zijn krachtige en valide argumenten voor.
Per slot van rekening wijst alles erop dat de invoering van de euro onder zulke omstandigheden erop neerkomt dat de Europese regeringen zullen moeten leren leven met onhoudbaar hoge niveaus van werkloosheid, zonder dat ze een van de traditionele middelen hebben om daar iets aan te kunnen doen.