Het geld van de toekomst/Kloostergemeenschappen
← | → |
Benedictus van Aniane introduceerde enkele Keltische ideeën in het vroege christendom en stichtte in de 5e eeuw de Orde der Benedictijnen, de eerste kloosterorganisatie in het Westen. De regels van de orde stellen dat communitas wordt verkregen door de manier waarop de economische noodzakelijkheden van de kloosters worden georganiseerd. De monniken moeten als groep zelfvoorzienend zijn maar ook geheel afhankelijk van elkaar zijn. Ieder heeft een functie—van abt tot portier, van kok tot klerk, van smid tot kaasmaker. Maar elke baan moet bijgedragen worden als een gift aan de gemeenschap. Kloosters weten alles van monetaire ruilhandelingen, omdat deze regelmatig plaatsvinden tussen het klooster en de buitenwereld. Het is dus geheel opzettelijk gedaan en significant dat de benedictijner regels expliciet elke monetaire handeling tussen de leden onderling verbieden.
Niet-christelijke kloostertradities zijn nog verder in dezelfde richting gegaan, zonder het voordeel van de kennis van de Latijnse afkomst van het woord ‘communiteit’. Volgens de boeddhistische kloosterregels is het monniken en nonnen niet toegestaan geld te aanvaarden of zelfs maar barter of andere handel te plegen met leken. Zij leven geheel in een geschenkeneconomie. Leken-volgelingen zorgen voor giften van materiële zaken aan het klooster, terwijl de monniken hun leken-volgelingen de gift van hun onderwijs geven. Idealiter is dit een ruil die voortkomt uit het hart, iets geheel vrijwilligs. De wederkerigheid in deze economie hangt niet af van de materiële waarde van het gegeven voorwerp maar van de zuiverheid van het hart van de gever of de ontvanger.’79