Het geld van de toekomst/Links noch rechts, maar voorwaarts?

Uit Aardnoot
< Het geld van de toekomst
Versie door Martien (overleg | bijdragen) op 12 mrt 2009 om 14:22 (Nulde versie)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Ons volgende belangrijke sociaal politieke probleem

Het geld van de toekomst (187)
Bernard Lietaer

Het pad dat we in de jaren dertig niet bewandeld hebben

Het traditionele debat van links-rechts is zelf een erfenis van het economisch raamwerk van het Industriële Tijdperk. De oorsprong van dit debat had te maken met particulier of openbaar eigendom van de ‘productiemiddelen,’ dat wil zeggen de fabrieken en machines. Hoewel de productiemiddelen veranderen in kennis is het nieuwe politieke en economische taalgebruik dat met die nieuwe werkelijkheden kan omgaan nog niet totstandgekomen.

Maar als we het monetaire raamwerk zelf eens zouden veranderen? Om dit te begrijpen zullen we eerst een heel eenvoudig spelletje spelen, dat we het ‘Voldoende Geld-spel’ noemen.

Dit spel laat zien wat Edgar Cahn, de schepper van Tijddollars, bedoelt als hij zegt: ‘De echte prijs die we voor geld betalen is de greep die geld heeft op ons gevoel voor wat mogelijk is—de gevangenis die geld bouwt voor onze verbeeldingskracht.’29

Het is een feit dat er genoeg werk bestaat om iedereen in uw gemeenschap de rest van zijn of haar leven bezig te houden; werk dat een uitdrukking is van onze specifieke creativiteit. Zijn we zo gehypnotiseerd geraakt door onze eigen angst voor de schaarste aan geld dat we ook bang zijn voor gebrek aan werk?

Wat kunnen we dan doen? Het korte antwoord is: schep complementaire munteenheden die ontworpen zijn om sociale functies te vervullen die de nationale munteenheid niet vervult of niet kan vervullen. Een verscheidenheid van zulke niet-traditionele munteenheden, die al in een tiental landen werkzaam zijn, zal hieronder worden beschreven. Hier zal ik alleen de nieuwe mogelijkheden aanduiden waartoe zo’n strategie kan leiden.

Stelt u zich eens voor wat er mogelijk wordt als twee complementaire economische stelsels parallel werkzaam mogen zijn. Aan de ene kant een wereldeconomie vol concurrentie, die gedreven wordt door de gewone bestaande nationale geldstelsels, en aan de andere kant een coöperatieve plaatselijke economie op basis van complementaire munteenheden. De concurrerende economie omvat de bekende ‘banen’ van vandaag, betaald met de schaarse nationale munteenheid, terwijl de coöperatieve economie allerlei soorten activiteiten zou omvatten waarvoor mensen vrolijk zullen betalen met een complementaire munteenheid die altijd in voldoende mate aanwezig is. Werkloosheid en onderbezetting kunnen worden opgelost doordat mensen werk verrichten in hun gemeenschap en betaald worden in lokale munteenheid.

Zoals in het verhaaltje van ‘Een wereld in evenwicht’ (hoofdstuk 1) zouden de meeste mensen een gedeelte van hun tijd in beide economieën besteden, of zouden binnen één gezin sommige leden vooral werken in de kringloop van de concurrentie-economie terwijl anderen vooral in de plaatselijke economie zouden werken. Hopelijk kunnen beide ‘hun geluk volgen’ omdat ze idealiter beiden de mogelijkheid hebben dat hun werk ook hun baan wordt.

Zo’n resultaat is mogelijk binnen wat ik de ‘Integrale Economie’ zal noemen (in detail verklaard in hoofdstuk 9), die bestaat uit zowel de traditionele concurrentie-economie aan de ene kant, als een plaatselijke coöperatieve economie aan de andere kant. De eerste levert financieel kapitaal en de laatste sociaal kapitaal. Zij kunnen in symbiose met elkaar samenwerken, zoals weergegeven in figuur 5.2.

Ik noem dit ‘integraal’ omdat het zich richt op integrerende dimensies die de officiële economie placht te vergeten of te negeren. Maar voordat we begrijpen hoe de Integrale Economie werkt, moeten we meer bekend raken met deze niet-traditionele munteenheden, die de gebruikelijke nationale munteenheden zouden aanvullen.

Wat mij erg verbaasde was te ontdekken hoe opmerkelijk dicht we al eens waren bij het implementeren van zo’n oplossing, destijds in de jaren dertig. Maar in die tijd leken de regeringen nog niet rijp te zijn deze benadering een echte kans te geven. De Zeitgeist van de jaren dertig was een sterke voorstander van hiërarchische en gecentraliseerde oplossingen voor alle problemen. U zult ook merken dat deze experimenten door de regeringen werden tegengehouden, niet omdat ze niet werkten maar omdat ze te goed werkten zonder de noodzaak van bemoeienis door de centrale overheid.