Het geld van de toekomst/Risico voor privacy

Uit Aardnoot
< Het geld van de toekomst
Versie door Martien (overleg | bijdragen) op 12 mrt 2009 om 13:09 (Nulde versie)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Van Informatietijdperk naar Corporate Millennium

Het geld van de toekomst (125)
Bernard Lietaer

De BV Onderwijs

De nieuwe technologieën zullen beslist leiden tot belangrijke kwesties met betrekking tot de bescherming van privacy. Hoewel Cendant geen plannen zal hebben om zijn informatiemacht te misbruiken, zal het verzamelen van een oneindige stroom aan persoonlijke informatie in één hand, particulier of openbaar, op zeker moment onvermijdelijk leiden tot misstanden. Geen enkele politiestaat is ooit in staat geweest individuele levens op zo’n gedetailleerd niveau te reconstrueren als nu mogelijk is door een ongelimiteerde accumulatie van medische, financiële of economische gegevens. Werknemers hebben praktisch geen wettelijke privacyrechten als hun werkgever erbij betrokken is (zie kader). De cybereconomie kan dat proces op iedereen betrekking laten hebben.

De meest effectieve oplossing voor het vermijden van een voortdurende uitholling van privacy wordt niet gevormd door gedetailleerde regulering zoals in Europa of nieuwe vormen van antikartelwetgeving zoals in de VS. De beste manier is om de eigendomsrechten van persoonlijke gegevens formeel duidelijk te maken. Men zou bijvoorbeeld kunnen vastleggen dat alle persoonlijke gegevens (economisch, medisch, financieel) rechtens het individu toebehoren. Alleen met zijn of haar toestemming kunnen deze gegevens worden verkocht, verhandeld of gebruikt voor andere dan de oorspronkelijke doeleinden. Het recht op de privacy van gegevens is een van de rechten waar de voorstanders van het Handvest voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties nog niet over hoefden na te denken.

Het staat vast dat het Informatietijdperk een geheel ander kaartspel aan de spelers zal uitdelen en het machtsevenwicht tussen overheden, ondernemingen en de bevolking in het algemeen zal veranderen. Dit nieuwe spel belooft macht weg te halen bij zowel overheden en regelgevende instellingen als bij de burgers. Er zijn geen directe kwantitatieve meetpunten voor zulke machtsverschuivingen, maar de dramatische trend naar privatisering die de wereld in zijn greep houdt, geeft enige indicatie van wat er aan de hand is. Figuur 4.1 laat het proces zien van systematische vermindering van door de overheid gecontroleerde goederen. Vóór mevrouw Thatcher Eerste Minister van Groot-Brittannië werd, kwam privatisering zelden voor. Sindsdien is er een wereldwijde trend totstandgekomen. Alleen al in 1997 bedroeg het volume $157 miljard, vijf keer zoveel als in 1990. Ontwikkelingslanden zijn pas kort geleden met dit proces begonnen en nemen ten minste 30% van het totaal voor hun rekening.

Ik ben van mening dat het zelden ‘gezond’ is voor overheden om eigenaar van ondernemingen te zijn. Maar het punt waar het hier om gaat is dat deze ongekende wereldwijde trend naar privatisering een van de indicatoren is voor het toenemende verlies aan invloed dat overheden op hun economie hebben.

Er zijn nog veel andere indicatoren voor de aannemelijkheid van het Corporate Millennium (zie kader).

Is het mogelijk dat deze trend het gevolg is van wat Noam Chomsky ‘gemaakte overeenstemming’ heeft genoemd? Volgens Chomsky is het doel van de massamedia niet zozeer te informeren over of te verslaan wat er gebeurt, maar veeleer de publieke opinie zodanig te vormen dat zij in overeenstemming is met de gedachten van de heersende zakelijke machten. Zoals de laatste Eerste Minister van het Verenigd Koninkrijk opmerkte was de zakenwereld in staat elke compenserende macht te neutraliseren waarin de media anders zouden hebben voorzien, omdat zij ook de inhoud van de media beheerste. Als gevolg daarvan ‘geven de massamedia bijna overal commerciële boodschappen aan de mensen. (…) Het is moeilijk om in het merendeel van de huidige nieuwsmedia de informatie te ontdekken die burgers van democratische samenlevingen zou kunnen helpen bij het nemen van goedgeïnformeerde politieke beslissingen. (…) De media zijn al ‘‘wapens voor Massale Afleiding’’ genoemd.’120

Gedurende ten minste de afgelopen 300.000 jaar hebben de mensen een genetisch ingebouwde noodzaak ontwikkeld om de mysteries van het universum waar zij in leven te overdenken. Kinderen die ‘s avonds gehypnotiseerd voor de televisie zitten, vinden daar het equivalent van mythes, verhaaltjes vertellen en zang van stamoudsten in inwijdingsgrotten. Men zou kunnen zeggen dat het zingen vervangen is door de tv-show, maar het hart van elke show, als drijfveer van de actie en als beslisser over het feit of de show wel of niet het seizoen zal overleven, wordt gevormd door de reclame. Wat is het effect daarvan op onze kinderen? Vóór een kind naar de eerste klas gaat en voor het echt aan onze godsdienstige ceremonies kan meedoen, heeft het 30.000 advertenties in zich opgenomen. Niemand van ons vindt dat erg prettig, maar voor het grootste gedeelte besteden we er geen aandacht aan. Het is achtergrondlawaai. We hebben al zo lang geleden geleerd om het te accepteren dat we er nu nauwelijks meer aan denken. Maar wat we op een dieper niveau moeten tegengaan is de macht van de adverteerder om een wereldbeeld te openbaren, een minikosmologie gebaseerd op ontevredenheid en hevig verlangen. Een van de clichés over hoe een advertentie moet worden gemaakt, zegt het kort en krachtig: ‘Het is de taak van een advertentie om hen ongelukkig te maken met wat zij hebben.’123 Kortom, waarden zijn niet aangeboren maar zijn een schepping van de cultuur, en onze cultuur is verzadigd geraakt van de belangen van de zakelijke adverteerder (zie het kader over adverteren). Het nettoresultaat hiervan is dat materialisme en bestedingsdrang de echte godsdienst en het echte wereldbeeld zijn geworden dat de kinderen van vandaag wordt ingeprent.

Ook nu moet u erop letten dat er geen obscure samenzwering voor nodig is om dit te laten gebeuren. Gedurende de bloeitijd van de jaren vijftig en zestig waren omroeporganisaties, door de technologie van uitzenden, nog niet in staat consumenten direct te laten betalen. Dus sloegen ze de adverteerders aan voor de tijd die gebruikt werd om kijkers bloot te stellen aan de advertenties die tussen de programma’s werden geweven. ‘Dit leidde tot een neiging naar programmering op basis van het kleinste gemene veelvoud. Denk eens aan twee programma’s, waarvan het ene 500.000 mensen zal boeien en het andere 30 miljoen mensen zal trekken, die naar dat programma kijken iets leuker vinden dan naar het plafond te staren.’ Als de adverteerders voor het programma betalen, zullen ze een voorkeur hebben voor het massapubliek, omdat de mate van interesse in het programma weinig te maken heeft met de effectiviteit van de reclame. Als de kijkers zouden betalen, zouden ze misschien wel het nicheprogramma te zien krijgen. ‘Dus geeft betalen-voor-adverteren alle prikkels om uit te zenden wat een massapubliek zal toestaan. Het geeft geen prikkels om uit te zenden wat een nichepubliek leuk zou vinden.’124