Het geld van de toekomst/Een kort overzicht
← |
Bijlage C. Complementaire munteenheden in Nederland en België |
→ |
De Lage Landen hebben een veel grotere ervaring met complementaire munteenheden opgebouwd dan algemeen wordt aangenomen. Alvorens enkele van de huidige experimenten te bespreken dienen we ons te herinneren dat de mensen in de Lage Landen gedurende het grootste gedeelte van hun geschiedenis een dubbele munteenheid hebben gebruikt. Dit betekent dat plaatselijke munteenheden op een gedecentraliseerde basis werden uitgegeven, parallel met centraal beheerde munteenheden die voor handel op langere afstand zorgden. Nog interessanter is het dat—met de duidelijke uitzondering van periodes van oorlog en burgertwisten—deze ervaring met dubbele munteenheden (plaatselijk en gecentraliseerd) veelal positief bleek uit te pakken. De volledige gevolgen van zo’n systeem van een dubbele munteenheid worden elders uitgewerkt.1
Plaatselijke munteenheden zijn soms met een negatieve invalshoek beschreven als veroorzakers van chaos en economische wanorde. Maar die beoordeling richtte zich altijd op perioden van oorlog om duidelijke voorbeelden van zulke problemen te geven en we moeten ermee rekening houden dat gecentraliseerde uitgiftes in zulke perioden vaak even onbetrouwbaar (en soms zelfs nog minder betrouwbaar) waren dan de plaatselijke uitgiftes. In werkelijkheid werden plaatselijke munteenheden soms meer relevant, juist door de chaos die ontstond in de centraal uitgegeven munteenheid (zoals het geval was in de hierna besproken casestudy van opkomende munteenheden gedurende de Eerste Wereldoorlog).
Samenvattend kunnen we zeggen dat de nu volgende conclusie wordt ondersteund door historische feiten: ‘Veel van de argumenten die worden geopperd voor de noodzakelijkheid van een centrale autoriteit voor geldemissies blijken in werkelijkheid theoretische extrapolaties te zijn geweest Dat de centrale overheid zich altijd in hoge mate heeft bemoeid met het uitgeven en garanderen van het geld heeft wellicht veeleer een politieke dan een economische achtergrond. Misschien is bij particuliere uitgiftes het evenwicht tussen goederen en diensten wel veel meer gewaarborgd dan bij een centrale uitgave waarbij de relatie tussen geld en goederen alleen nog van theoretische aard is.2
Kortom, gedurende het grootste gedeelte van de vroege economische ontwikkeling van de Lage Landen werden ‘langeafstandsmunteenheden’ steeds aangevuld met gedecentraliseerde uitgifte van plaatselijke munteenheden. Een systematisch onderzoek naar de relatieve bijdrage aan de economische welvaart in de Lage Landen van de ‘langeafstandsmunten’ ten opzichte van de plaatselijke munten en een vergelijking van hun sociale gevolgen zou welkom zijn, maar moet voorzover ik weet nog worden ondernomen.
Hierna worden enkele belangrijke episodes beschreven in de relatie tussen langeafstandsmunteenheden en de uitgifte van plaatselijke munteenheden in de Lage Landen. Eerst zal het gedurende het midden van de Middeleeuwen historisch naast elkaar bestaan van langeafstandsmunteenheden en plaatselijke munteenheden worden samengevat door enkele specifieke voorbeelden van beide soorten munteenheden te geven. Zoals Marcel van der Beek, curator van het Nederlands Muntmuseum in Utrecht, aangeeft hield dit fenomeen zelfs nog stand tijdens de sterke pogingen tot centralisatie door Karel V in de zestiende eeuw. De twee volgende episodes zijn beide geschreven door Arie Bosma: het begin van het centralisatieproces gedurende de zeventiende eeuw, en daarna de korte terugkeer naar gedecentraliseerde uitgiftes gedurende de Eerste Wereldoorlog.