Het geld van de toekomst/Prikkels voor circulatie
← | → |
Als de munteenheid eenmaal was geschapen, was het volgende probleem ervoor te zorgen dat de mensen die niet gingen hamsteren. Telkens als iemand geld oppot zal de verminderde circulatie per definitie andere mensen in de gemeenschap beletten transacties uit te voeren. De meer geraffineerde vormen van complementaire munteenheden in de jaren dertig hadden een prikkel tot circulatie in zich, die werd aanbevolen door de Argentijns-Duitse zakenman en econoom Silvio Gesell (zie kader). We zullen het later33 nog over de ideeën van Gesell hebben. Op dit punt zullen we ons beperken tot het door hem aanbevolen mechanisme van ‘zegelgeld’. De kern van dit idee was, mensen aan te moedigen het geld te laten circuleren door een anti-oppottingsvergoeding; (de technische naam hiervoor is ‘demurrage’ of vertragingsrente. Dit is een woord dat teruggaat naar de praktijk van de spoorwegen om een vergoeding te berekenen voor het laten stilstaan van een spoorwagon. In het geval van te lang stilliggende schepen ook ‘overliggeld’ genoemd. Vert.) De achterkant van elk biljet had meestal twaalf vakjes (een voor elke maand) waarin een zegel kon worden geplakt. Om geldig te blijven moesten de zegels op elk biljet elke maand bijgehouden worden. Deze zegels konden met de lokale munteenheid gekocht worden bij winkels die aan dit schema meededen.
Laten we eens kijken hoe dit algemene idee in de praktijk werd toegepast in drie landen: Duitsland, Oostenrijk en de VS.