Het geld van de toekomst/Het Duitse Warastelsel

Uit Aardnoot
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Prikkels voor circulatie

Het geld van de toekomst (195)
Bernard Lietaer

Het zegelgeld van Wörgl

In 1923 was de Duitse officiële geldsituatie volslagen uit de hand gelopen. Dit wordt aangetoond door de ruilvoet van de Weimar-munteenheid tegen de US dollar. Voor de Eerste Wereldoorlog, in 1913, bedroeg de waarde van een US dollar 4,2 mark. Tegen het einde van de oorlog was die gestegen naar 8. In 1921 was zij 184 dollar waard en een jaar later 7350 dollar. In de zomer van 1923 berichtte een lid van het congres van de VS, A.P. Andrew, plichtsmatig dat hij 4 miljard mark had ontvangen in ruil voor 7 dollar, daarna 1,5 miljard mark had betaald voor een maaltijd in een restaurant en een fooi van 400 miljoen mark had achtergelaten.34

Het spel stopte toen men, op 18 november 1923, voor één dollar 4,2 biljoen mark kon kopen. Er was toen 92.844.720 biljoen mark in omloop.35 Postzegels kostten miljarden, betalen voor een brood vereiste een kruiwagen vol geld. Dagelijkse loononderhandelingen gingen aan het werk vooraf; salarissen werden tweemaal per dag uitbetaald en binnen het uur uitgegeven.

Het was in deze context dat het ‘Wara’-experiment plaatsvond. De held van dit verhaal is dr. Hebecker, de eigenaar van een steenkoolmijn in het kleine stadje Schwanenkirchen. Hij liet al zijn arbeiders bij elkaar komen en legde uit dat zij een eenvoudige keuze hadden: óf zij accepteerden 90% van hun loon in ‘Wara’ die ondersteund werd door de kolen die zij naar boven brachten, óf hij zou de mijn moeten sluiten. Na een voorspelbaar lange discussie accepteerden zij uiteindelijk de nieuwe munteenheid toen Hebecker ervoor zorgde dat er eerste levensbehoeften in Schwanenkirchen beschikbaar kwamen die met Wara gekocht konden worden.

De ‘Wara’ is een samengestelde naam, die in het Duits ‘goederengeld’ betekent. De Wara was een stuk papier dat volledig ondersteund werd door de kolenvoorraad. Om de opslagkosten te dekken had het ook een kleine maandelijkse zegelvergoeding. Deze vergoeding was een vorm van vertragingsrente, die ervoor zorgde dat het geld niet zou worden opgepot maar binnen de gemeenschap zou circuleren.

An-alle.jpg

Dit Warageld redde niet alleen de steenkolenmijn van dr. Hebecker en de hele stad Schwanenkirchen, maar ging ook in steeds ruimere gebieden circuleren. Het werd het middelpunt van de beweging van de Freiwirtschaft (‘Vrije Economie’), waarvan de theoretische onderbouwing uit het werk van Silvio Gesell kwam. Meer dan 2000 ondernemingen in heel Duitsland begonnen deze alternatieve munteenheid te gebruiken. Hoewel deze munteenheid per definitie niet inflatoir kon worden (de waarde was immers gekoppeld aan de waarde van de steenkool) werd zij door de centrale bank te succesvol bevonden. Deze oefende druk uit op het ministerie van Financiën, dat in oktober 1931 de Wara illegaal verklaarde.

Het gevolg hiervan was dat de mijn van Hebecker moest sluiten en de mensen opnieuw werkloos werden. Omdat het onmogelijk was geworden dat mensen zichzelf op lokaal niveau konden helpen bleef er maar één optie over: een krachtige gecentraliseerde oplossing. In de Bierhallen van Beieren begon een obscure Oostenrijkse immigrant steeds grotere menigten te trekken als hij zijn vurige toespraken hield.

Zijn naam was Adolf Hitler.

De grafiek geeft de directe correlatie weer tussen het werkloosheidsniveau en het percentage zetels dat de nationaal-socialisten in Duitsland bij de opeenvolgende verkiezingen tussen 1924 en 1933 behaalden (figuur 5.3). Deze grafiek dient ook om een van de belangrijke stappen in de ‘vicieuze cirkel van werkloosheid’ te laten zien: het opkomen van politiek extremisme.

Tussen 1924 en 1928 was de werkloosheid in Duitsland langzaam gedaald, van 340.711 naar 268.443. Het percentage zetels dat bij de verkiezingen door de Nationaal-Socialistische Partij werd gehaald daalde eveneens, van 6,6% naar 2,6%. Toen daarentegen van 1930 tot 1933 de werkloosheid omhoogschoot, eerst naar 1.061.570 en toen naar 5.598.855, steeg het percentage zetels dat de Nationaal-Socialistische Partij behaalde eerst naar 18,3%, toen naar 43,7%, en bereikte zijn hoogtepunt met 92,1% aan het einde van dat laatste jaar.