Het geld van de toekomst/‘Technische’ monetaire besluiten en politieke gevolgen
← | → |
Laten we eens, gewoon ter illustratie van het feit hoe monetaire besluiten aanzienlijke politieke gevolgen kunnen hebben, de stappen volgen van één bijzondere man die instrumenteel was bij vele belangrijke besluiten in het Duitsland van die tijd. Zijn naam was Hjalmar Schacht en hij werd twee keer president van de Reichsbank (zoals toen de Duitse centrale bank heette); de eerste keer van 1923 tot 1930 en de tweede keer, meer controversieel, als ‘Hitlers Tovenaar’42 van 1933 tot januari 1939. Zijn verhaal heeft enkele van die vreemde lotsbestemmingen die men vooral in Griekse tragediën vindt. Maar het heeft ook iets van die wezenlijk 20e-eeuwse mythe van dr. Frankenstein: een wetenschapper schept een monster dat uiteindelijk alles om hem heen vernietigt, inclusief zijn schepper. De ironische kronkeling is hier dat het probleem geweest kan zijn dat er geen overdaad aan monetaire experimenten was—maar een gebrek daaraan.
Schacht was absoluut niet van plan de nazipartij te bevoordelen bij zijn beslissingen tussen 1923 en 1930, maar die beslissingen deden dat niettemin juist wel. Later, toen de gevolgen onomkeerbaar waren geworden, ruilde hij van kamp om ‘te proberen Hitler te beheersen’, maar in plaats daarvan kreeg hij uiteindelijk de dubieuze ‘eer’ dat hij zowel tijd heeft doorgebracht in concentratiekampen als een van oorlogsmisdaden beschuldigde persoon werd gedurende de Neurenberg-processen na de oorlog.
Hitlers tovenaar of een monetaire dr. Frankenstein?
De Duitse geldcrisis van 1923 bracht een man aan het monetaire roer die, op 46-jarige leeftijd, nog helemaal geen openbare functie vervuld had. Op 12 november 1923 had de regering van Gustav Stresemann Schacht benoemd in de speciaal gecreëerde functie van ‘Geldcommissaris’. Op 15 november werden de eerste nieuwe Rentenmark-biljetten uitgegeven en tegelijkertijd werd een bevel uitgevaardigd dat met onmiddellijke ingang alle vormen van ‘noodgeld’ (‘Notgeld’) verboden waren. Er werd geen verschil gemaakt tussen enkele geïmproviseerde munteenheden en de betere systemen zoals de Wara, die een fysieke basis had.
Havenstein, de president van de Reichsbank, die net had geweigerd om in te gaan op het verzoek van Stresemann om af te treden, loste Stresemanns dilemma op door op 20 november 1923 te overlijden aan een hartaanval. Schacht werd als zijn opvolger benoemd omdat hij monetair conservatief was en ook in democratie geloofde. Zijn benoeming werd pas gerealiseerd nadat Stresemann erin geslaagd was de steun van de sociaal-democraten te krijgen, na een hevige strijd tegen de kandidatuur van Helfferich die verdacht was wegens zijn extreem rechtse connecties.
In diezelfde maand november, aan de andere kant van het land en van het sociale spectrum, bracht Hitler zijn eerste nacht in de gevangenis door, beschuldigd van ‘het verstoren van de openbare orde’ in Beieren. Het aftellen naar het moment dat deze twee geheel verschillende loopbanen bij elkaar zouden komen was begonnen.
Schacht ging door met het verdienen van zijn reputatie als harde en orthodoxe centrale bankier met het Leitmotiv: ‘Geen monetaire experimenten.’ Die rechtzinnigheid werkte in het begin goed maar leidde uiteindelijk tot de toename van de werkloosheid die direct in de kaart van de Nationaal-Socialistische Partij speelde. (In alle eerlijkheid—zelfs als het mijn vergelijking met Frankenstein verzwakt—moet Schacht niet de grootste schuld van Hitlers greep naar de macht krijgen. De draconische herstelbetalingen die Duitsland door het Verdrag van Versailles waren opgelegd en de daaruit voortkomende hyperinflatie hadden dat proces, al jaren voordat Schacht erin gemoeid raakte, in gang gezet. Het is echter ook duidelijk dat Schachts geneesmiddel het proces van politieke polarisatie niet terugdraaide, maar deed versnellen tot het een onomkeerbaar momentum kreeg.)
We moeten echter opnieuw benadrukken dat Schacht beslist niet aan de kant van Hitler stond toen hij deze beleidslijnen introduceerde. Toen hij bijvoorbeeld in 1926 besloot zijn banden met de Democratische Partij te verbreken, was dat als protest tegen voorstellen om eigendommen die behoorden aan de koninklijke familie der Hohenzollerns te confisqueren. En hij nam in 1930 ontslag bij de Reichsbank vanwege de onacceptabele voorwaarden die Duitsland waren opgelegd door het herstelprogramma van Young.
Pas gedurende een boottocht naar New York in dat jaar las hij voor het eerst Hitlers Mein Kampf, en verwierp het als een ‘populistisch document’ en als ‘een belediging voor de Duitse taal’.43
In november 1932 echter noteerde Hitlers toekomstige minister van Propaganda Goebbels in zijn dagboek44 dat hij Schacht had ontmoet en dat hij dacht dat deze nuttig zou kunnen zijn. Een paar weken later stelde hij Schacht aan Hitler voor. Op 20 februari 1933 had Goebbels Schacht ervan overtuigd dat de volgende verkiezingen van maart 1933 door Hitler zouden worden gewonnen en dat deze verkiezingen ‘de laatste in ten minste tien jaar, en waarschijnlijk honderd jaar’ zouden zijn. Schacht besloot met Hitler samen te werken en zou zijn overgang later in Neurenberg rechtvaardigen als de enige manier die hij zag om te proberen Hitler in de hand te houden. Volgens David Marsh45 kan de echte reden gewoon persoonlijke ambitie zijn geweest. Schachts samenwerking met Hitler kan inderdaad een manier geweest zijn om weer macht te krijgen. Er is enig onafhankelijk bewijs dat deze redenering juist is. Nog in oktober 1934 bijvoorbeeld noteerde William Dodd, de ambassadeur van de VS in Berlijn, in zijn dagboek dat hij van mening was dat ‘als Hitler vermoord zou worden, Schacht waarschijnlijk geroepen zou worden het hoofd van de Duitse staat te worden’.46
In deze jaren steunde Schacht Hitler ondubbelzinnig in het openbaar, maar privé bleef de verhouding veel ingewikkelder. De chef van de SS bijvoorbeeld deed de onthullende klacht dat Schacht Hitler altijd slechts aansprak met Herr Reichskanzler in plaats van met Mein Führer. En Hitler merkte zelf op dat Schacht de enige was die zich zulke vrijheden bij het aanspreken veroorloofde.47
In plaats van echter dat Schacht Hitler in de hand kon houden, schoof Hitler vanaf 1936 alle beslissingsmacht langzaam naar Hermann Göring. Schacht maakte zich steeds meer zorgen over de gevolgen van het lastigvallen van joden en economisch invloedrijke groeperingen als de vrijmetselaars op het aanzien van Duitsland in het buitenland. Schachts voornaamste keerpunt in het openbaar was de beruchte Kristallnacht (9 november 1938) toen 250 synagogen in brand werden gestoken, bijna honderd joden stierven en 26.000 joden naar concentratiekampen werden gestuurd. Tijdens de kerstbijeenkomst van het personeel van de Reichsbank in dat jaar maakte Schacht zijn mening openbaar met het commentaar: ‘De Kristallnacht was een culturele schande die elke fatsoenlijke Duitser rood van schaamte zou moeten doen worden.’
Maar toen was het al te laat. David Marsh concludeert: ‘Als Schacht door zijn later kenbaar gemaakte twijfels over de nazi’s al in 1937 ontslag bij de Reichsbank had genomen, zou de loop der geschiedenis anders kunnen zijn geweest. Schacht was echter niet de enige speler in die tijd—zowel in Duitsland als daarbuiten—die er niet in slaagde de krachten die Hitler naar de rand duwden, op de juiste waarde te schatten.’48
Schacht en de meesten van zijn collega’s in de directie van de Reichsbank werden ontslagen op 20 januari 1939, nadat zij weigerden de drukpersen aan te zetten om Hitlers intrede in de oorlog te financieren. Zijn opvolger was Fuchs, een zwakke man die altijd zei wat Hitler wilde horen. Nadat hij betrokken was in het complot om op 20 juli 1944 Hitler te vermoorden werd Schacht naar diverse concentratiekampen, inclusief Dachau, gestuurd. Hij werd in april 1945 door de Amerikanen bevrijd. Hij werd berecht in Neurenberg vanwege zijn jarenlange samenwerking met Hitler en stierf in 1970, een verbitterd man, op 93-jarige leeftijd.
De relevantie van het verhaal over Schacht met betrekking tot complementaire munteenheden is dat, ook al blijft men een deskundige centrale bankier, dat niet het feit moet verhullen dat diepe politieke gevolgen te herleiden zijn naar ‘technische’ monetaire besluiten.