Het geld van de toekomst/Betaalmiddel tijdens de depressie in de VS
← | → |
In de jaren dertig werden over de hele wereld complementaire munteenheden uitgegeven: in de Baltische landen, in Bulgarije, Canada, Denemarken, Ecuador, Frankrijk (het ‘Valor’-project), Italië, Mexico, Nederland, Roemenië, Spanje, Zweden, Zwitserland, zelfs China en Finland. Niet alle complementaire munteenheden werden onderdrukt. Zoals we later zullen zien overleefde ten minste een van deze stelsels de oorlog en is dit stelsel tot op de dag van vandaag succesvol (het WIR-systeem in Zwitserland, dat hierna beschreven wordt).
Maar de ‘moeder van alle toepassingen van zegelgeld’ en de plek waar invoering het dichtst in de buurt van officiële openbare politiek kwam, was de Verenigde Staten.
De VS hebben in feite een veel langere geschiedenis van het uitgeven van complementaire munteenheden dan algemeen bekend is. Met de regelmaat van de klok lijken mensen in soortgelijke moeilijke tijden spontaan opnieuw dezelfde oplossing uit te vinden. Complementaire munteenheden kwamen op gedurende de Paniek van 1837, de jaren van de Burgeroorlog, en de Paniek van 1873, 1893 en vooral van 1907.
Professor Irving Fisher van Yale, schrijver van een klassiek boek over rentevoeten en alom beschouwd als de meest prominente Amerikaanse econoom van zijn tijd, hoorde van het Wörgl-experiment en publiceerde daarover in de VS verschillende artikelen. In die tijd adviseerde hij diverse gemeenschappen over het starten van hun eigen systeem van zegelgeld en werd zo overspoeld met extra vragen, dat hij besloot snel een kleine monografie uit te brengen om hierop een antwoord te geven.39
Hij adviseerde tegen slechte toepassingen, zoals die in 1932 door Charles J. Zylstra in Hawarden, Iowa, werd ingevoerd, waarbij de theorie van Gesell verkeerd werd toegepast. In dat geval werden de zegels bij elke transactie opgeplakt in plaats van elke maand of elke week. Zo’n belastingheffing op basis van transacties had het effect van een verkoopbelasting, die daadwerkelijk oppotten aanmoedigde in plaats van tegen te gaan. Het had niet het gewenste effect en de gebruikers haatten het uiteindelijk. Omdat Zylstra ook lid was van het Huis van Afgevaardigden van Iowa was hij een erg actieve en vooraanstaande verkoper geworden van—helaas—de verkeerde aanpak. Soms wordt deze verkeerde toepassing door tegenstanders van het systeem van complementaire munteenheden beschreven als ‘typerend’, terwijl het in feite een uitzondering was.
Ondanks zulke ongelukjes werd echter het merendeel van de toepassingen in de VS goed ontworpen en succesvol toegepast. Er bestaat zelfs een opmerkelijke catalogus, geïllustreerd met duizenden voorbeelden van lokaal gled uit elke straat van de Unie40.
Dit geeft het kader aan waar binnen enkele belangrijke gesprekken plaatsvonden tussen professor Irving Fisher en Dean Acheson, toen staatssecretaris van Financiën. Fisher was ervan overtuigd dat zegelgeld dé manier was om uit de depressie te geraken en stelde zijn uitgebreide kennis ter beschikking om dat te bewijzen. Van hem ligt de uitspraak vast: ‘De juiste toepassing van zegelgeld zou de crisis door de depressie in de VS binnen drie weken oplossen!’41 Dean Acheson, een voorzichtig man, besloot het gehele concept te bespreken met een van zijn eigen hoogleraren economie aan Harvard, de zeer gerespecteerde professor Russel Sprague. Het antwoord dat terugkwam, was dat naar zijn mening deze aanpak er inderdaad in zou slagen om Amerika zijn weg uit de depressie te laten vinden. Maar er waren ook enkele politieke implicaties met betrekking tot decentralisatie, die hij met de president zou willen bespreken.
We kennen de reactie van president Roosevelt uit de toespraak die hij enkele weken later hield. Dit is waarschijnlijk zijn bekendste rede, degene met de zin: ‘Het enige waar we bang voor moeten zijn, is de angst zelf.’ Daarin kondigde hij een aantal indrukwekkende gecentraliseerde nieuwe initiatieven aan om de crisis tegen te gaan: de uitbreiding van de Reconstruction Finance Corporation en een aantal grootschalige, door de federale overheid beheerde werkverschaffingsprojecten. In de basis was dit wat bekend werd als de ‘New Deal’, in 1934 gecompleteerd met de eerste US Export-Import Bank. Hij kondigde ook aan dat hij bij presidentieel besluit vanaf dat moment ‘noodmunteenheden’ zou verbieden. Dit was de codenaam voor alle reeds bestaande en in het hele land in voorbereiding zijnde complementaire munteenheden.
Aldus werd deze weg in de VS in de jaren dertig niet ingeslagen. Het was kantje boord, maar de Zeitgeist bleek absoluut ten gunste van spectaculaire gecentraliseerde besluiten te zijn, waarmee gemakkelijker politiek krediet verkregen kan worden.
Het is heel interessant dat er onder economisch-historici groeiende overeenstemming is dat deze gecentraliseerde initiatieven uiteindelijk de VS niet echt uit de Grote Depressie trokken. Zij waren beter dan niets en veel hardwerkende mensen staken veel waardevolle tijd in deze programma’s. Maar de meerderheid van economisch-historici is het er nu over eens dat—zowel voor de VS als voor Duitsland—het spook van de Grote Depressie alleen op de vlucht ging door de veranderingen in de economie om het land voor te bereiden op de Tweede Wereldoorlog.